Twee dwalingen heerschen er nog altijd op het gebiedvan godsdienst en wijsbegeerte.
De eerste is, dat men de wijsbegeerte vijandig stelt tegenover alleswat naar godsdienst gelijkt en aan de denkbeelden en voorstellingen,uit den godsdienst ontsproten, slechts een mythologische waardetoekent.
De andere is, dat men een of anderen godsdienst, laten wij zeggenden Christelijken godsdienst, als den eenig waren, door God zelfgeopenbaarden beschouwt en van uit dit standpunt met een meelijdendeglimlach op al de dwaze ideeën der heidenen neerziet.
Beide deze opvattingen zijn vrij algemeen. Doch voor de rechtbankder wetenschap laten zij zich geen van beide handhaven. Wie werkelijkde moeite neemt verschillende godsdiensten te onderzoeken moet ze wellaten varen.
Als hij zich niet laat verbijsteren door alle wonderlijke godennamenen zonderlinge gebruiken, maar tracht door te dringen tot het hart, hetwezen van eenigen godsdienst, zal hij van zijn tegenstelling tusschengodsdienst en wijsbegeerte terugkomen. Hij zal inzien, dat iederegodsdienst een antwoord tracht te geven op vragen als: Wie ben ik,vanwaar kom ik, waar ga ik heen? Welken weg moet ik volgen in ’tleven? Wat is de wereld, die mij omringt? Dezelfde vragen m.a. w. waarmede ook de wijsbegeerte zich bezig houdt. Enhij zal, althans in de godsdiensten der meer ontwikkelde [2]volken,antwoorden op deze vragen hooren, die wel degelijk verd