Gezicht op Amboina.
Nog eenmaal bieden wij onzen lezers enkele schetsen aan,ten deele ontleend aan het reeds meermalen genoemde werk van RussellWallace over den Indischen Archipel. Wij vertrouwen, dat de herinneringaan hetgeen wij vroeger uit dit werk ontleenden op zichzelf reeds eeneaanbeveling zal zijn voor hetgeen hier volgt.
Het eiland Timor, ongeveer driehonderd mijlen langen zestig breed, behoort mede tot die lange keten van vulkanischeeilanden, waartoe ook Sumatra en Java behooren. Het is het eenigeeiland van den geheelen archipel, waar de Portugeezen nog iets hebbenovergehouden van hunne vroegere koloniale macht. De oostelijke helftvan het eiland Timor behoort aan Portugal, de westelijke aan Nederland.De hoofdstad der hollandsche bezittingen op Timor is Koepang, aan hetwestelijk uiteinde van het eiland. Naar het schijnt, is de bodem,waarop de stad is gebouwd, eerst in den laatsten tijd boven deoppervlakte der zee opgeheven; deze bodem bestaat uit koraalrotsen, dieeen loodrechten muur vormen tusschen de zee en de stad, wier witte lagehuizen, met roode daken, dezelfde eigenaardige type vertoonen, die aanalle nederlandsche nederzettingen in het Oosten eigen is. De omtrek derstad heeft een treurig, somber voorkomen, vooral ten gevolge van denschralen plantengroei, die een zeer sterk contrast vormt met deheerlijke, wonderschoone vegetatie der Molukken.
De bevolking van Koepang is zeer gemengd: men vindt hierMaleiers, Hollanders, Chineezen, die onderling wederom allerleiwonderlijke vermengingen en schakeeringen vormen. Een engelsch koopmanis hier voor goed gevestigd; de engelsche walvischvaarders en de vanAustralië komende schepen leggen hier aan om levensmiddelen enwater in te nemen. Natuurlijk zijn de inboorlingen het talrijkstvertegenwoordigd; en reeds bij zeer oppervlakkige waarneming, valt hetverschil tusschen hen en de Maleiers zeer duidelijk in het oog: deTimoreezen behooren bijna tot dezelfde type als de echte Papoeas van deArou-eilanden en van Nieuw-Guinea. Zij zijn rijzig van gestalte, hebbeneene zeer donker bruine gelaatskleur, sterk sprekende trekken, eengrooten licht gebogen neus en kroes hair. De luide spraak der vrouwen,haar zeer vrijmoedig voorkomen, haar schelklinkende lach, en vooral ookde wijze waarop zij met de mannen omgaan,—dit alles zou reeds opzichzelf een voldoend bewijs zijn, dat men hier met geenevertegenwoordigers van het maleische ras te doen heeft.
Voor een natuuronderzoeker leveren de omstreken vanKoepang zoo goed als niets op. Ik besloot daarom, zegt de heer Wallace,eenige dagen te gaan doorbrengen in het eiland Se